Filips van Saint-Pol (Brussel?, 25 juli 1404 — Leuven, 4 augustus 1430) was hertog van Brabant en Limburg van 1427 tot aan zijn dood, en graaf van Saint-Pol en Ligny vanaf 1415.
Hij was de tweede zoon van Antoon van Bourgondië en Johanna van Saint-Pol, enige dochter van Walram III van Luxemburg-Ligny, graaf van Saint-Pol. Hij kreeg de bezittingen van zijn moeder als apanage, maar raakte precies hierdoor nauw betrokken bij de strijd tussen Bourguignons en Armagnacs in Frankrijk.[1]
Toen zijn broer Jan IV van Brabant in conflict kwam met zijn onderdanen, werd de zestienjarige Filips op 1 oktober 1420 door de Staten van Brabant als plaatsvervanger (ruwaard) aangesteld. In die hoedanigheid is hij erin geslaagd het overwicht van de patriciërs in het Brusselse stadsbestuur te breken. Aan zijn bewind kwam een einde op 4 mei 1421 doordat Jan IV toegaf aan de Staten en het Privilege van de Ruwaard uitvaardigde, waarmee hij zijn vervanging goedkeurde voor het verleden en wettig maakte voor de toekomst. Ondanks de verzoening tussen Jan IV en de Staten van Brabant bleef Saint-Pol zich tot 11 oktober 1421 als ruwaard gedragen.
In 1427 volgde hij zijn broer op als hertog van Brabant. Hij voerde toen door zijn toenaderingspogingen tot Frankrijk een zelfstandige politiek. Na zijn vroegtijdig overlijden ging het hertogdom naar zijn neef Filips de Goede, die hij in 1426 als erfgenaam had erkend. Op die manier verloor het hertogdom Brabant zijn feitelijke zelfstandigheid, en werd het deel van het Bourgondische Rijk.
Hij had een aantal bastaardkinderen onder wie:
Kwartierstaat (voorouders)
Bronnen, noten en/of referenties