Een generatie is in de biologie een stadium in de levenscyclus van een eukaryoot organisme, dat begint met een voortplantingscel (een spore of een zygote), en dat - na een periode van duidelijke vegetatieve activiteit: groei en ontwikkeling - eindigt met de vorming van andere reproductieve cellen (sporen of gameten).
Diplont met monogenetische cyclus (bij dieren)[1]
|
|
kernfase
|
|
|
|
diplofase (2n)
|
← →
|
haplofase (1n)
|
|
|
Ge- ne- ra- tie
|
|
♀ zygote
|
|
♂ zygote
|
← ←
|
}
|
bevruch- ting
|
B! {
|
← ←
|
|
(♂) zaadcellen (♀) eicellen
|
↓
|
|
↓
|
|
↑ ↑
|
|
♀ dier
|
|
|
|
↗ ↑
|
|
|
|
♂ dier
|
|
↗
|
|
Bij dieren (ook bij de mens) en bij enkele planten (zoals bij verschillende algen, slijmzwammen en schimmels) ontwikkelt de zygote tot een volledig diploïde individu, dat bij geslachtelijke rijpheid de door meiose de haploïde gameten vormt.
Na de versmelting van de gameten vormt de zygote weer het begin van de diploïde generatie. De volledige cyclus wordt hier gevormd door één enkele generatie en kan dus niet gesproken worden van generatiewisseling (zie monogenetische cyclus). Bij de meeste andere organismen verloopt de ontwikkeling anders: uit de zygote ontwikkelt zich een organisme dat morfologisch anders is dan het organisme dat de gameten vormt.
Aan de hand van de kernfase (haploïde of diploïde) onderscheid men haplonten en diplonten. Als er slechts een generatie is, die haploïde is, spreekt men van een haplont, als er slechts een generatie is, die diploïde is, spreekt men van een diplont.
Generatiewisseling is het aspect van de levenscyclus dat betrekking heeft op generaties. Generatiewisseling is voor het eerst beschreven door Wilhelm Hofmeister waarbij hij de levenscyclus van mossen, varens en zaadplanten vergeleek.
Als er een afwisseling is van een haploïde en een diploïde generatie spreekt men van een diplohaplont. Hier is dus sprake van echte generatiewisseling. In dit geval kunnen beide generatie even belangrijk zijn en vrijwel morfologisch gelijk (isomorfe generaties), maar ook kan een van de generaties dominant zijn (heteromorfe generaties).
Heteromorfe diplohaplont met dominante sporofyt[1]
|
|
kernfase
|
|
|
diplofase (2n)
|
← →
|
haplofase (1n)
|
|
|
|
Ge- ne- ra- ties
|
|
zygote
|
|
♂ gameten ♀ gameten
|
|
↓
|
|
↑↑
|
gametofyt
|
(meio-) SPOROFYT
|
↑
|
→R!
|
sporische (intermediaire) meiose
|
→
|
|
spore
|
|
Bij mossen, levermossen en hauwmossen is de haploïde generatie (de gametofyt) dominant, bij de overige Embryophyta zoals varens en zaadplanten is de diploïde generatie (de sporofyt) dominant.
De termen sporofyt en gametofyt bij planten (in de oude, ruime betekenis, ongeveer de fotosynthetische Eukaryoten samen met de schimmels) zijn verbonden met de geslachtelijke voortplanting. Een generatie heet "gametofyt" als het de haploïde gameten produceert. Een generatie wordt "sporofyt" genoemd als het sporen produceert voor de ongeslachtelijke voortplanting. Meestal worden na de meiose (reductiedeling) meiosporen gevormd door de generatie die dan 'meiosporofyt' genoemd kan worden.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑ a b Verklaring kleuren en randen:
- lichtgroen, enkele rand: haploïde
- lichtblauw, dubbele rand: diploïde
|
- dikkeranden: meercellig
- ronde, dunneranden: eencellig
|