De hazelaar is een "naaktbloeier": de plant bloeit als deze nog geen bladeren heeft. De hazelaar is voor de bestuiving afhankelijk van de wind. Aan de hazelaar zitten de mannelijke en de vrouwelijke bloeiwijzen apart. De mannelijke bloemen zitten in katjes en zijn al in de zomer aanwezig in de oksels van de bladeren. Ze gaan pas bloeien in januari. De vrouwelijke bloemen zitten met drie tot vier stuks in een klein knopje bij elkaar. Tijdens de bloei zijn alleen de rode stijlen met de stempels te zien.
De enkelvoudige, veernervige bladeren hebben een dubbel gezaagde bladrand zonder insnijdingen. Ze hebben omgekeerd eironde bladeren met toegespitste bladtop.
De hazelaar wordt tot 6 m hoog en gaat pas na tien jaar vrucht dragen. Er zijn echter ook geënte struiken verkrijgbaar, die al na drie jaar vrucht dragen.
Hazelnoot
Naast de wilde hazelaar zijn er commercieel verbouwde hazelaars. Deze zijn geoptimaliseerd voor de productie van grote noten en voor noten met weinig vliezen. De rassen zijn ontstaan uit kruisingen tussen diverse soorten. Ook hazelnoten afkomstig van de lambertsnoot (C. maxima) hebben een grote economische waarde. De kleinere noten van de wilde hazelaar worden echter gewaardeerd om hun meer uitgesproken smaak.
De hazelnoten worden door vogels als de gaai verspreid, ze worden ook gegeten door muizen. Verder verspreidt de hazelaar zich via worteluitlopers. De hazelaar is een bosrandsoort, die zowel in de schaduw als in de zon kan worden aangetroffen. Volgens Frans Vera heeft de hazelaar voor verspreiding een milieu nodig waarin grote grazers een rol spelen. De hazelaar gedijt ook op een minder vruchtbare en/of kalkrijke bodem.
Rassen
In Nederland en België worden de volgende kweekrassen veel aangeplant:
De hazelnootknopmijt zorgt ervoor dat de knoppen zeer dik opzwellen en afsterven. De heester wordt ook geplaagd door de hazelnootboorder, deze kever legt zijn eitjes in de jonge hazelnoten waar de larven het vruchtvlees opeten. De bladsnuitkever (Phyllobius sp.) vreet het blad aan en rolt het op.