De heerlijkheid van de Lek lag in een gebied waarop zowel de graaf van Holland als de bisschop van Utrecht aanspraken bezaten. Tot 944 was het gebied een leen van de graven van Holland. Vervolgens kwam het gebied in het bezit van de Utrechtse kerken. Vanaf de 12e eeuw kwam het gebied weer grotendeels in handen van de graven van Holland.
De heerlijkheid van de Lek omvatte het gebied - dat ook wel "Isla et Lake" werd genoemd - tussen de Hollandse IJssel en de Lek. Ook een strook aan de zuidzijde van de Lek behoorde tot de heerlijkheid. Op deze strook tussen Streefkerk en Nieuw-Lekkerland zouden de eerste heren van de Lek hun kasteel Schonenburg hebben gebouwd en wel op de hoge Schonenberger heuvel. Het slot zou omstreeks 1450 verwoest zijn.[2]
De eerste heren van de Lek waren leden van de familie Van der Lecke. De eerste vermelding van een leenman van deze familie betreft ene Folpert van der Leck[e] in 1167 en 1168. Na hem zouden nog vijf leden van deze familie het bestuur over de heerlijkheid voeren. Na het overlijden van Hendrik van der Leck in 1342 komt er een eind aan het tijdperk Van der Leck. De heerlijkheid viel toe aan Willem IV graaf van Holland.
Van Polanen (1342-1403)
In 1342 verkocht Willem IV de heerlijkheid van de Lek aan Jan II van Polanen[4], sindsdien heer van der Leck en later ook van Breda. Vanwege zijn partijkeuze voor de Hoeken tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd hij verbannen en kreeg de heerlijkheid in 1351 een andere heer, Jan II van Culemborg, wiens moeder Jutta afkomstig was uit de familie Van der Leck.[5]
Na zijn verbanning keerde Jan van Polanen terug en verkreeg in 1356 ook weer de heerlijkheid van der Lek in zijn bezit, samen met Jan van Culemborg. Het tijdperk van de Van Polanens duurde relatief kort. Na het huwelijk van zijn kleindochter Johanna van Polanen in 1403 met Engelbrecht I van Nassau-Siegen kwam de heerlijkheid in handen van leden van de familie Van Nassau. De sporen van de Van Polanens zijn echter bewaard gebleven in de gemeentewapens van Krimpen aan den IJssel, Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk en Ouderkerk aan den IJssel: drie zwarte halve manen op een zilveren schild.
Nassau en Van Nassau la Lecq (1403-1722)
Na Engelbert van Nassau zouden nog tien leden van dit geslacht de heerlijkheid Van der Lek bezitten. In de loop van de 16e eeuw kwam de heerlijkheid via René van Chalon, prins van Oranje, in het bezit van Willem I, prins van Oranje. Zijn zoon prins Maurits schonk de heerlijkheid aan zijn natuurlijke zoon Willem, voortgekomen uit Maurits' relatie met Margaretha van Mechelen.
In de periode van de Nassaus was er sprake van een scheiding van rechten. Engelbrecht van Nassau verkocht het vruchtgebruik en de lage jurisdictie aan Albrecht van Naaldwijk. De hoge jurisdictie bleef wel in handen van de Nassaus. In de loop van de 16 en de 17e eeuw kochten de Nassaus deze rechten weer terug. In 1613 werd Krimpen aan den IJssel als laatste weer teruggekocht door prins Maurits. De heerlijkheid van der Lek was weer een geheel, maar omvatte nu uitsluitend het gebied in de Krimpenerwaard en een strook land ter weerszijden van de Lek. De vroegere delen van de heerlijkheid in de Alblasserwaard behoorden niet meer tot de heerlijkheid.[6]
De laatste Nassau als heer van de Lek, Maurits Lodewijk van Nassau, een achterkleinzoon van prins Maurits, kwam in grote financiële problemen. Hij was gedwongen diverse van zijn bezittingen te verkopen, ook de heerlijkheid van de Lek. In 1722 vond er een executoriale verkoop plaats en werd de heerlijkheid opgesplitst in diverse delen.[7]
De periode na 1722
Na 1722 eindigde feitelijk de geschiedenis van de heerlijkheid van de Lek. De heerlijkheid was uiteengevallen in zelfstandige heerlijkheden als Krimpen aan den IJssel (en Stormpolder), Krimpen aan de Lek, Ouderkerk, Lekkerkerk en Zuidbroek. Wat restte van de oude heerlijkheid was de onbebouwde strook ter weerszijden van de Lek met de rivier zelf, die economisch van belang was vanwege de daaraan verbonden visrechten. In 1817 kreeg dit gebied om administratief-technische redenen de status van gemeente, De Lek genoemd, zonder een bestuurlijk en een ambtelijk apparaat. Feitelijk speelde deze administratieve eenheid slechts een rol voor de belastingdienst.[8] In 1847 kwam ook hier een eind aan en werd het gebied verdeeld tussen de omliggende gemeenten. Tegenwoordig is de familie van Sandick eigenaar van de (voormalige) heerlijkheid en de daaraan verbonden rechten.
Wouden, A.A.M. van der, Uit Lekkerkerks verleden, Lekkerkerk, 1959
Bruin, D. de, De ambachtsheren en vrouwen van Krimpen aan den IJssel vanaf 1722, Krimpen aan den IJssel, 1992 (zowel verschenen als eigen publicatie en als artikel in de Historische Encyclopedie Krimpenerwaard)
Keijzer, B. de en C.C.J. Lans, 'De bouwgeschiedenis van het dorp Ouderkerk a/d IJssel', in: Ons Voorgeslacht, januari/april 1980
↑ abZie ook Kastelen in de Krimpenerwaard e.o. door B. de Keijzer (een in 2009 geactualiseerde versie van een artikel uit 2005 in Historische Encyclopedie Krimpenerwaard). De Keijzer benoemt de twijfels over het bestaan van dit kasteel, omdat er geen grondsporen zijn aangetroffen. Wel zijn er kloostermoppen gevonden. De stenen van het kasteel zouden gebruikt zijn voor de bouw van een kerk c.q. kerktoren in Streefkerk, maar ook dat is niet bewezen. Volgens Van der Wouden gaat het hier om een overgeleverd verhaal. Gearchiveerd op 20 juli 2023.
↑Hij was een neef (oomzegger) van de laatste heer, de zoon van de Jutte van de Lek, zuster van Hendrik van der Leck. Jan van Culemborg noemde zich 'heer van Culemborg en van de Lek' en vierendeelde zijn wapen met de zwarte leeuw van de leeuw van de heren van de Lek. Van Culemborg is het wapen altijd blijven voeren, ook nadat Jan van Polanen na zijn verbanning weer was beleend met de heerlijkheid Culemborg. Zie: Schilfgaarde, A.P. (1949) Het archief der heeren en graven van Culemborg, 3 dln. (Den Haag)