Hoogspringen is een atletiekonderdeel, waarbij het de bedoeling is over een tussen twee staanders bevestigde lat te springen. Deze lat wordt steeds hoger geplaatst, en de winnaar is de persoon die over de hoogst gelegde lat gesprongen is.
Springers (m/v) hoeven zich maar aan enkele regels te houden: er moet met één been afgezet worden (kinderen kunnen daar moeite mee hebben), en de grond of de mat voorbij het vlak gevormd door de staanders mag niet aangeraakt wordt met enig lichaamsdeel. De sprong telt echter wel als een atleet bij het springen met de voet de landingsmat aanraakt en daarvan volgens de jury geen voordeel ondervonden heeft.
Er zijn regels voor hoelang een poging mag duren (bij grote wedstrijden geeft een terugtellende klok de resterende tijd aan), binnen die tijd mag een poging afgebroken worden en de aanloop opnieuw aangevangen worden.
Toen door Russische springers in de jaren vijftig records werden gesprongen met behulp van zeer verdikte zolen, is de maximale dikte van de zool vastgelegd. Deze bedraagt bij de voorvoet 13 mm en bij de hiel 19 mm (bij verspringen geldt hetzelfde).
Iemand blijft in de wedstrijd totdat drie opeenvolgende sprongen mislukt zijn, die niet noodzakelijkerwijs dezelfde hoogte betroffen. De te springen hoogten worden voor aanvang van de wedstrijd vastgelegd en ieder beslist zelf op welke hoogten pogingen gewaagd worden. De vastgelegde hoogten verschillen meestal 5 cm, bij grote wedstrijden eerst 5 cm en dan 3 cm of 2 cm, bij meerkampen voor de senioren (20-35 jaar) is 3 cm verplicht. De laatst overgeblevene mag om elke hoogte vragen, behalve bij een meerkamp.
Gelijk eindigen
Bij het hoogspringen (en polsstokhoogspringen) komt het vrij vaak voor dat verschillende atleten dezelfde eindhoogte halen. De volgorde wordt dan bepaald met een aantal slechts voor kenners doorzichtige regels.
De eerste regel is dat wordt gekeken naar het aantal foutsprongen op de gesprongen hoogte. Stel dat vijf atleten 2,01 sprongen, waarvan twee het in de eerste poging haalden, twee in de tweede en eentje in de derde, dan krijgen in die volgorde twee atleten plaats 1 toebedeeld, twee plaats 3 en eentje plaats 5.
Met een tweede regel wordt verder onderscheid aangebracht. Daarvoor wordt gekeken naar het totale aantal foutsprongen in de hele wedstrijd; minder foutsprongen tellen dan natuurlijk als beter. Als dit geen uitsluitsel geeft, wordt men op dezelfde plaats gezet, in het voorbeeld zou dat betekenen dat twee gouden en twee bronzen plakken worden uitgereikt.
Gaat het echter om de eerste plaats dan wordt, althans bij grote wedstrijden, een barrage gesprongen. Eerst krijgen alle kandidaten voor de eerste plaats een extra poging op de laatste hoogte waarop ze allemaal gesprongen hebben, dat kan bijvoorbeeld 2,03 geweest zijn. Wie dat niet haalt valt af, tenzij iedereen faalt. Haalt eentje de barragehoogte wel, dan is de kampioen bekend en de anderen krijgen zilver. Maar halen meerdere atleten die hoogte, dan gaat de lat weer 2 cm hoger en krijgt men daarop één poging; haalt echter niemand het dan gaat de lat 2 cm naar beneden voor één poging. Enzovoort, de lat gaat telkens 2 cm omhoog als meerderen het halen of 2 cm naar beneden als meerderen missen. Het is daardoor mogelijk dat uiteindelijk de beslissing valt op een heel andere hoogte dan wat het eind van de wedstrijd leek. Een enigszins absurd voorbeeld: twee springsters halen in de barragepoging 2,03, vervolgens halen ze beiden de barragehoogtes van 2,05 en 2,07 en evenaren ze beiden het wereldrecord van 2,09, op 2,11 falen ze echter. Dan moet weer 2,09 geprobeerd worden, maar ze zijn moe en falen, zo ook op 2,07, 2,05, 2,03 en 2,01. Uiteindelijk op 1,99 haalt eentje het wel en de andere niet, waarmee goud bekend is. In de uitslag komt de hoogst behaalde hoogte te staan van wedstrijd plus barrage en de wereldrecordhoogte is dus geldig, ook al sprong men in de gewone wedstrijd slechts 2,01 en viel de beslissing op 1,99. Een barrage is echter niet verplicht. Zo werden er bijvoorbeeld op de Olympische Spelen van 2020 twee gouden medailles uitgedeeld nadat Mutaz Essa Barshim en Gianmarco Tamberi beiden faalden op 2,39 m na gelijke pogingen, en samen besloten het goud te delen. Op de Olympische Spelen van 2024 ontstond dezelfde situatie, maar kozen de Amerikaan Shelby McEwen en de Nieuw-Zeelander Hamish Kerr wel voor barragesprongen (en won Kerr).[1]
Materiaal
Het aanloopvlak, dat meestal de vorm heeft van een halve cirkel, dient een straal te hebben van minimaal 20 meter. De landingsmatras is minimaal 6 meter breed, 4 meter diep en 0,7m hoog, bij kleinere, nationale wedstrijden is een mat van 5 bij 3 toegestaan. De twee sprongstandaards mogen niet in de grond vastzitten en de lat moet er zo op geplaatst kunnen worden dat hij eraf kan vallen bij aanraking door de springer. De 4 meter lange lat is rond en heeft platte uiteinden, hij is meestal van glasvezelversterkte kunststof of iets dergelijks gemaakt. Driehoekige latten mogen niet meer, omdat ze blessures kunnen veroorzaken, ook metalen latten zijn niet meer toegestaan omdat ze krom kunnen worden, waarna het vaststellen van de spronghoogte niet meer goed mogelijk is.
Voor alle atletieknummers is speciaal schoeisel ontwikkeld. De spikes die bij hoogspringen worden gebruikt, geven veel steun aan de voet om de enorme krachten bij de afzet te helpen te weerstaan. De spikepuntjes die onder hoogspringspikes zitten zijn meestal 9 mm, hoewel op sommige banen maximaal 6 mm is toegestaan..
Techniek
Bij het hoogspringen zijn in de loop van de tijd veel verschillende sprongtechnieken ontwikkeld. De springers en trainers zochten naar manieren om het zwaartepunt zo laag mogelijk over de lat te laten gaan, waarna toch nog veilig geland kon worden. Er werd in het verleden namelijk geland in een zandbak, waarin soms een berg zand of zaagsel de klap van de landing wat verzachtte. De eenvoudige Schotse sprong is al gauw vervangen door de gunstigere zijrol en schaarsprong, waarna de rolsprong in zwang kwam. De landing van de rolsprong was niet gemakkelijk te controleren en dat leidde vanaf de jaren zestig tot het invoeren van een groot schuimplastic landingsmatras om de val te breken. De matras maakte de weg vrij voor de fosburyflop, waarbij op de rug wordt geland. In het zand zou deze techniek tot veel blessures geleid hebben.
Terwijl de verspringers, hink-stap-springers en polsstokhoogspringers slechts de aanloop onder een rechte hoek kennen, zijn bij het hoogspringen aanloophoeken van 20 tot 90 graden in de praktijk geprobeerd. Springers bepalen zelf welke aanloopsnelheid tot de grootste verticale stijging leidt. Bij de afzet wordt zowel de één- als dubbelarmige techniek gebruikt.
De Schotse sprong, de schaarsprong en de zijrol komen tegenwoordig nauwelijks meer voor. De rolsprong of 'straddle' zie je nog wel bij de mastersatletiek, waar in oudere leeftijdsklassen het percentage rolspringers toe- en het aantal flopspringers afneemt.
Records en bekende atleten uit België en Nederland
België had met Tia Hellebaut een atlete in de internationale top van het hoogspringen.
Tijdens de jaren tachtig was ook de Belg Eddy Annys een hoogspringer van internationaal niveau bij de mannen.
Op 11 augustus 2006 behaalde Tia Hellebaut goud op de EK in Göteborg. Nadat ze eerst haar Belgisch record had verbeterd tot 2,01 m, sprong Tia daarna over 2,03 m. Venelina Veneva behaalde zilver en had één poging meer nodig dan Hellebaut om over 2,03 m te springen.
Op 3 maart 2007 werd Tia Hellebaut Europees indoorkampioene hoogspringen met een Belgisch record van 2,05 m.
Op 23 augustus 2008 werd Tia Hellebaut olympisch kampioene op de Olympische Spelen in Peking door over 2,05 m te springen.
NB: Alle met * aangeduide prestaties werden goedgekeurd door de Internationale Vrouwen Atletiek Bond, de Fédération Sportive Féminine Internationale (F.S.F.I.). Later, nadat in de loop van de jaren dertig de FSFI was opgegaan in de IAAF, zijn deze overgenomen door de IAAF.