Na de verovering van Egypte door de islamitische Arabieren in de 7e eeuw werd kopten de naam voor de inheemse christenen van Egypte. De Arabieren gebruikten dit woord echter ook voor alle niet-moslims in Egypte, waardoor het de Egyptische Joden eveneens insloot. Het merendeel van de kopten woont in de steden van Opper-Egypte.
De Koptisch-Orthodoxe Kerk – de grootste, maar niet de enige Egyptische christelijke kerk – heeft op basis van haar doopregisters 11 miljoen levende aanhangers (23% tot 27%)[(sinds) wanneer?]. Het merendeel van hen behoort tot de Koptisch-Orthodoxe Kerk, terwijl circa 160.000 kopten behoren tot de Koptisch-Katholieke Kerk die geünieerd is met de Rooms-Katholieke Kerk.
Bij de kopten staat het onderwijs op hoog peil en er zijn onder hen meer intellectuelen dan het gemiddelde voor Egypte, maar bij benoemingen op de hoogste posities genieten voornamelijk moslims de voorkeur.[1] De kopten voelen zich solidair met het Egyptische Arabisch nationalisme.
Heden ten dage worden de kopten in Egypte gediscrimineerd en achtergesteld. In Nederland wonen ongeveer 10.000[2] Kopten.
Etymologie
Het woord kopt is een (Arabische) verbastering van het Griekse woord voor Egypte: Ægyptos, oorspronkelijk Hoet-ka-Ptah (huis van de ka van Ptah), de naam van de grote Ptahtempel in het oude Memfis, de stad van Ptah.
Geschiedenis
Christus in Egypte en Marcus de Evangelist
Het christendom deed al vroeg zijn intrede in Alexandrië, vanuit Syrië en Palestina. Voor de Kopten is de 'Vlucht van de Heilige Familie naar Egypte' van groot belang en volgens hen is de heilige familie samen met de vroedvrouw Salome drie en een half jaar in Egypte geweest. Volgens Sint Lucas waren er Egyptenaren aanwezig bij Pinksteren en vestigden zij in het jaar 33 toen ze terug in Egypte waren christelijke gemeenschappen. Volgens de overlevering gebeurde de kerstening door de evangelistMarcus. Marcus vestigde de 'zetel van Alexandria' en werd er 8 mei 68 martelaar. Met een touw aan zijn nek werd hij door de straten gesleept tot hij overleed. Zijn lichaam werd begraven in de kerk van Sint Marcus in Bucolia. In 828 werd zijn lichaam door de Venetianen meegenomen, maar zijn hoofd zou in Alexandrië zijn gebleven. De 117 patriarchen van Alexandrië beschouwen zich dan ook de opvolgers van Marcus die volgens hen de eerste bisschop was.
De Egyptische kerk heeft met de 'kloosterbeweging' bijgedragen aan het christendom, met name door mannen als Sint Antonius (251-356), Paulus van Thebe (228-341) en Macarius (300-391). Zijn biograaf Athanasius schetst in zijn Vita Antonius als een inheemse, Koptisch sprekende Egyptenaar van goede komaf. De eerste monniken en kluizenaars hadden geen Grieks geleerd en gebruikten Koptische Evangeliën, psalters en liturgieën. De monniken, duidelijk anders dan de 'hogere geestelijken', droegen bij aan de 'volkse devotie'. Ze stonden ver van de wereld van rijkdom en luxe en door hun diepe vroomheid en soberheid waren ze heldhaftige strijders tegen vijandige machten. Al in 300 was het christendom stevig geworteld in het Egypte van de gewone man. De naam van Antonius werd algemeen bekend en stond voor een nieuwe levenswijze die tot bevrijding leidt. Zijn leerling Macarius vestigde het 'kloosterleven volgens Antonius' in de woestijn van Schetis. Sint Amon, de vader van het 'Nitriaanse kloosterleven' werd door Antonius geïnspireerd en Sint Isaac en Sint Pelusian hielden de traditie van Antonius in ere op de berg Clysma. Er verschenen twee vormen van christelijke ascese: de anachoreet of kluizenaar trok zich terug in de woestijn (zoals Sint Onuphrius en Sint Timotheüs en de cenobiet leefde in een gemeenschap van gelijkgezinde mannen, die bepaalde regels volgden.
Sint Hilarion vestigde naar het voorbeeld van de 'Grote Kluizenaar' Antonius het 'Palestijnse kloosterleven'. Johannes Cassianus (360-435) leefde zeven jaar met de Egyptische kluizenaars van de woestijn van Schetis, werd daarna in Constantinopel leerling van Sint Johannes Chrysostomus en stichtte een klooster met de Egyptische kloosterregels in Marseille. Het Egyptische systeem werd er gevolgd tot de komst van de Benedictijnse kloosterregels in de 6e eeuw.
Sint Eugenius was een van de leiders van het christelijke kloosterleven in Mesopotamië. Hij had gewerkt op de berg Clysma en bouwde met Egyptische monniken een klooster bij Nisibis.
Velen kwamen naar Egypte om er te leren, zoals Sint Epiphanius, bisschop van Salamis op Cyprus en Sint Basilius de Grote, bisschop van Caesarea en stichter van verschillende kloosters in Asia Minor. Sint Hiëronymus kwam met Sint Paula en haar dochter Eustochium naar de kloosters van Wadi Natroen en terug in Palestina stichtte Sint Paula vier kloosters in Bethlehem, waarvan een voor mannen. Over dat klooster voor mannen nam Hiëronymus de leiding op zich en hij schreef er zijn belangrijkste werken.
De Egyptische kerk zou ook een belangrijke rol hebben gespeeld in het ontstaan en de ontwikkeling van de Ierse kerk. Zeven Koptische monniken werden begraven in Disert Ulidh in Ulster.
School van Alexandrië
Naast de bijdrage aan het christendom in de vorm van het kloosterleven, was er de bijdrage van het Alexandrijnse christendom in de vorm van de Didascalia, catechesische school of School van Alexandrië. Christelijke wetenschappers werkten en onderwezen er om te bewijzen dat de rede en openbaring, filosofie en theologie allemaal essentieel waren om tot een goed begrip van elk afzonderlijk te komen. Het eerste hoofd van de school was Pantaenus van 180 tot zijn overlijden kort voor 200. Toen werd Clemens van Alexandrië het hoofd, tot hij gedwongen werd Egypte te verlaten, onder de vervolging van Septimus Severus. Volgens Clemens hadden de oude Grieken de spiritualiteit van het Goddelijke herkend. De belangrijkste theoloog en auteur was Origenes, die op jonge leeftijd les volgde aan de didascalia en luisterde naar de lezingen van Pantaenus en Clemens. Van 204 tot 230 werkte hij in Alexandria. Na 230 vestigde Origenes zich in Caesarea en stichtte er een bloeiende school. Gregorius Thaumaturgus, later bisschop van Neocaesarea, was er een van zijn leerlingen. Heracles volgde Origenes op als hoofd van de didascalia in Alexandria. Hij werd in 231 door een andere beroemde leerling van Origenes opgevolgd, Dionysius van Alexandrië (de Grote). Daarna volgde Theognostus van 265 tot 282 hem op als hoofd.
312
In het jaar 312 (Edict van Milaan) werd het christendom een toegestane godsdienst van het Romeinse Rijk en in 385 de staatsgodsdienst. Egypte maakte - sinds 323 na Christus - deel uit van het Oostelijke gebied van het inmiddels gesplitste Romeinse Rijk (later bekend als Byzantijnse Rijk).
Rond deze periode begon ook het historisch onduidelijke verval van de beroemde bibliotheek van Alexandrië, met haar vele geschriften uit de Oudheid. Het Serapeum van de bibliotheek, een heidense tempel, werd geplunderd na 391. Theophilus van Alexandrië, patriarch van 385 tot 412, voerde het bevel uit van keizer Theodosius I en was verantwoordelijk voor de vernietiging van het Serapeum.
Koptische monniken uit Wadi Natroen namen rond 398 veel heidense geschriften uit de bibliotheek over voor bibliotheken in hun kloosters, het gebouw raakte in verval doordat het als bouwmateriaal gebruikt werd. Ondertussen verdween mogelijk een groot deel van de geschriften naar Constantinopel, de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk. Volgens Arabische bronnen zijn de boeken uit de kloosters alsook een keizerlijke bibliotheek in Alexandrië rond 642 verloren gegaan bij de islamitische verovering van Neder-Egypte.
Theophilus zou ook 10.000 monniken hebben laten vermoorden wegens hun 'origenisme' (leer van Origenes). Cyrillus van Alexandrië was de neef en opvolger van Theophilus en onder zijn patriarchaat werden in 414 alle synagogen in Alexandrië gesloten. Cyrillus eigende zich het bezit van de Joden toe en zette hen de stad uit. Daarover kwam hij in conflict met Orestes, de Romeinse prefect van Alexandrië, die goed bevriend was met de hellenistische, neoplatonische filosofe en wiskundige Hypatia. In 415 werd Hypatia door een razende, 'christelijke' menigte gelyncht. De Koptische monnik Johannes van Nikiû beschuldigde haar in de 7e-eeuw nog van duivelse praktijken, waardoor Cyrillus en Orestes het niet eens hadden kunnen worden. De legende van Catharina van Alexandrië zou ten minste gedeeltelijk zijn geïnspireerd op de tragische dood van Hypatia.
Controversen
In de 4e, 5e en 6e eeuw waren er opeenvolgende geschillen tussen de miafysitischepatriarchen van Alexandrië (Cyrillus (375-380 - 444) en Dioscurus) en deze van Constantinopel (Nestorius en Eutyches) Dit wordt wel de 'Chalcedonische controverse' genoemd. En daarvoor was er de 'Ariaanse controverse' tussen de Egyptenaren Meletius, de ariaanse bisschop van Lycopolis, en Sint Athanasius (ca. 295 - 373). Deze laatste kwam uit de strijd niet alleen naar voren als de Orthodoxe patriarch van de Kerk van Alexandrië, maar ook als de 'universeel aanvaarde en vereerde doctor van de Katholieke kerk'.
De richtlijnen uit Constantinopel werden in Egypte steeds meer als bemoeizuchtig en onderdrukkend ervaren en als reactie daarop werd de Koptische Kerk steeds meer een nationale kerk met zeer uitgesproken liturgische, theologische en spirituele kenmerken. Ten slotte werd zelfs het Grieks, de taal van de Byzantijnse 'onderdrukkers', verworpen en werd de voorname Egyptische ambtstaal, het Oudegyptisch oftewel het Demotisch, als kerkelijke taal aangenomen. Shenute van Atripe, de grote religieuze hervormer van de Koptische kerk en abt van het grote Witte Klooster ten westen van Suhag, waar in de 4e en 5e eeuw meer dan tweeduizend monniken leefden, wist het koptische dialect van Atripe tot de literaire taal van Egypte te maken. Deze verfijnde taal van de christelijke literatuur en theologie vergemakkelijkte de verspreiding van het geloof onder gewone Egyptenaren. Shenute had Cyrillus in 431 naar Efeze vergezeld. De Oudegyptische taal ontwikkelde zich in de loop der tijd tot het moderne Koptisch. In de liturgie wordt nog steeds het Koptisch gebruikt.
De eigenlijke oorsprong van de Koptisch-Orthodoxe Kerk gaat terug tot het Concilie van Chalcedon in 451. Het Chalcedonische schisma verdeelde de christenheid in Chalcedonische en niet-Chalcedonische kerken. De Koptische Kerk verwierp de uitspraken van dit concilie en scheidde zich uiteindelijk af van het Patriarchaat van Alexandrië dat als verlengstuk van de Byzantijnen werd gezien. Hiermee verloren de oosters-orthodoxe kerken bijna al haar leden in Egypte. De Koptische kerk verbond zich alleen met de eerste drie Concilies: Nicea (325), Constantinopel en Efeze (431). De Kopten geloven wel in de 'twee naturen van Christus', maar dat die bij 'het mysterie van de Incarnatie' verenigd werden: de volmaakte vereniging van Christus' goddelijkheid en menselijkheid. Zo onderwees Cyrillus: 'Mia physis tou Logou sesarkomene' (het lichaam vormt een eenheid met de Logos), vandaar dat de niet-Chalcedoniërs 'miafysieten' worden genoemd. De sekteleider Severus van Antiochië hield daarentegen vol dat zonder de vergankelijkheid van het lichaam van Christus de waarheid van zijn Passie zou worden ontkend. De verschillende sekten werden na enige eeuwen teruggebracht tot de Koptische kerk door patriarch Alexander II (704-729).
Veel had te maken met de voortdurende strijd tussen de patriarchen van Constantinopel en Alexandrië. Politieke elementen hebben zeker ook meegespeeld. Volgens de kopten beoogde dit laatste concilie de politieke overheersing van het Byzantijnse Rijk. Inderdaad stond Constantinopel meestal vijandig tegenover de koptische onderdanen en geregeld werden er zelfs door de Byzantijnse overheid vervolgingen uitgevoerd om geëxcommuniceerde ketters terug te voeren naar de Grieks-orthodoxe moederkerk.
Arabische inval
De Arabische inval (639-642) onder Amr ibn al-As resulteerde niet in een onmiddellijke islamisering van Egypte omdat de grotendeels miafysitische koptische christenen de Arabieren als 'bevrijders van het Byzantijnse (Grieks-orthodoxe juk) zagen en hen aanvankelijk verwelkomden. Vanwege de tolerantie, die de islamitische Arabieren ten toon spreidden en de belasting die Kopten moesten betalen, werden steeds meer christenen tot de islam bekeerd. Benjamin I was toen de 38e patriarch van Alexandrië en de eerste die het isolement en de zelfredzaamheid van de Koptische kerk belichaamde.
Onder de Omajjaden-dynastie (658–750) bleek echter, dat de moslims de kopten niet gunstig gezind waren. Door wetgeving werd het aantal kerken teruggebracht en monniken werden keihard aangepakt. In 718 werd verordend dat monniken anderen niet tot monnik mochten wijden en ze werden verminkt: elke monnik kreeg een brandmerk op de linkerhand, met een brandijzer in de vorm van een ring, zodat ze herkenbaar waren. De naam van kerk en klooster werd daaraan toegevoegd, zonder kruis en ook de datum volgens de islamitische kalender. Als een voortvluchtige monnik niet gebrandmerkt was, werd hij naar de Amir gebracht, die opdracht gaf een van zijn benen af te hakken. Deze uitzonderlijke situatie was echter vrij snel voorbij.
De kopten, die toen nog in de grote meerderheid waren, probeerden in zes opstanden tussen 725 en 773 zich van het Omajjadische juk te ontdoen. Sinds de islamitische overheersing waren ze lange tijd gedwongen tot het dragen van een bijzondere dracht (donker gewaad met blauwe of zwarte tulband). Sommige kaliefen gaven aan de christenen vrijheid. Hisjam werd 'de verlosser van de oosterse orthodoxen' genoemd. Tot de 11e eeuw kwam vervolging slechts sporadisch en plaatselijk voor. De plundering van de kloosters van Wadi Natroen rond 818 was voor de Egyptenaren een grote ramp; de meeste kloosters kwamen de klap niet te boven. De christenen bleven minstens tot aan het einde van de 9e eeuw in de meerderheid, volgens sommige historici zelfs tot de 14e eeuw.[3] Geleidelijk namen de tot de islam overgegane koptische christenen het Arabisch over als dagelijkse omgangstaal; het Oudegyptisch is weliswaar geen semitische taal, maar wel een Afro-Aziatische en daarmee in de verte ook verwant aan het Arabisch. Het Arabisch dat in het moderne Egypte gesproken wordt, ook wel Arabisch-Egyptisch genoemd, heeft veel leenwoorden uit het Koptisch overgenomen.
De patriarch van Alexandrië stelde in de jaren 30 van de 9e eeuw veel bisschoppen aan en stuurde hen naar 'alle plaatsen onder de Heilige Zetel van de heilige Marcus de evangelist, waaronder Afrika en de Vijf Steden en Kairouan en Tripoli en de landen van Egypte en Abessinië en Nubië'.
Onder de Toeloeniden (868-905), de Ikhshididen (935-960) en de Fatimiden (969-1171), die zelf als Isma'ilieten een minderheid vormden binnen de islam, werd het lot van de christenen iets draaglijker. Maar rond 1000 woedden er onder de godsdienstwaanzinnige kalief al-Hakim weer bloedige christenvervolgingen, waarbij veel kerken en vele rijke kloosterbibliotheken en -scholen verwoest werden. Onder Hakims opvolger, al-Zahir, werd het de christenen, die zich onder dwang hadden bekeerd, toegestaan naar hun oorspronkelijke geloof terug te keren. Onder het patriarch Christodoulos (1047-77) verhuisde het koptische patriarchaat van Alexandrië naar Caïro, wat de Koptische kerk verder isoleerde van de andere oriëntaalse kerken.
Met de invasie van Shirkuh eindigde de heerschappij van de Fatamiden en kwam de dynastie van de Ayyubiden (1171-1250) aan de macht.
Tijdens de nieuwe vervolgingen onder de mammelukken (1250-1517) werd zelfs het merendeel van de tot meer dan duizend jaar oude kerken en kloosters verwoest. Na 1300 moest het Koptisch als taal ook wettelijk wijken voor het Arabisch. Tussen 1279 en 1447 probeerden de Mamelukken acht maal alle Kopten te verdrijven die voor de overheid werkten. In de 14e eeuw was het aantal Kopten in Egypte significant gedaald. In 1321 plunderden en verwoestten islamitische meutes in Caïro Koptische kerken. De islamitische geschiedschrijver al-Maqrizi schrijft over de verwoesting van de Sint Menaskerk in de Hamra (de rode, regio Fum al-Khalig, het noorden van Oud-Caïro) en de twee kerken bij de 'Zeven Bronnen'. De haat jegens de christenen was zo sterk, dat de sultan om zijn gezag veilig te stellen toestemming tot een 'zuivering' gaf. Al-Maqrizi somt de kerken op die werden vernield: 'zes kerken in de provincie al-Bahnasa; in Soejoet, Manfaloet en Moenjat Ibn al-Chasib acht kerken; in koes en Aswan elf kerken [..] Ook werden er veel kloosters verwoest.' Een ontdekte christen mocht geslagen en bestolen worden. Veel welgestelde christenen bekeerden zich om de onverdraaglijke opeenstapeling van vernederingen tot de islam. Begin 15e eeuw waren er nog maar twee monniken over van wat ooit de duizend monniken van Boe Fana waren. Rampjaar was 1354, toen anti-christelijke vervolgingen volgden op de Zwarte Dood, die een derde van de inwoners van Caïro meenam. De vervolgingen troffen het hele land. Christenen en joden moesten de islamitische geloofsbelijdenis opzeggen, anders werden ze levend verbrand. Het land van kloosters werd geconfisqueerd en zo werd de financiële basis van de Koptische kerk vernietigd. De islam verspreidde zich snel onder de Egyptische christenen en 'in het stadje Qalyoub bekeerden zich op één dag 450 mensen tot de islam'.
Tussen de 14e en 19e eeuw hebben de Kopten hun geschiedenis niet opgetekend.
Verder naar het zuiden, in Nubië, handhaafde het christendom in zijn koptische vorm zich veel langer en kon de islamisering pas in de Nieuwe Tijd doorgevoerd worden.
Vanaf de 17e eeuw heeft de Katholieke kerk onder de Kopten gewerkt met als doel de zetel van Alexandrië met de zetel van Rome te verenigen.
Franse invasie
Napoleon Bonaparte ging 1 juli 1789 met 37.000 man in Alexandrië aan land. De Kopten hadden toen hun dieptepunt bereikt. Ibrahim Bey voorkwam dat alle christenen toen in Caïro werden uitgemoord. Voor de meeste christenen werd de situatie, gedurende de drie jaar dat de Franse bezetting duurde, er alleen maar slechter op. Om de gunst van zijn nieuwe onderdanen te winnen, noemde Napoleon zichzelf een moslim! De meest op de voorgrond tredende Kopt was in die tijd Mu'allam Ya'qub Tadrus, die samen met generaal Desaix het commando voerde om de strijd met de Mamelukken van Murad Bey aan te gaan. Toen Turkse strijdkrachten onder Nasif Pasha de Franse troepen in Caïro overvleugelden, wist al-Mu'allim Ya'qub de koptische wijk te vrijwaren van plundering en verkrachting. Na Napoleons vertrek werd er een 'Koptisch Legioen' geformeerd onder het bevel van generaal al-Mu'allim Ya'qub. Hij stierf op weg naar Frankrijk. Ilyas Buqtur was Ya'qubs neef, die na het leren van de Franse taal, privé secretaris van Napoleon werd en de officiële tolk voor het Franse leger. Later werd Ilyas Buqtur professor aan de Nationale Bibliotheek van Parijs en hij droeg bij aan het eerste Frans-Arabische woordenboek. De Kopt Girgis al-Gawhari was onder de Fransen minister van financiën. Abd Allah Mansur is een voorbeeld van Kopten, die zich aansloten bij het Koptische Legioen. Hij streed mee in Napoleons Europese campagnes en werd in 1807 gepromoveerd tot commandant. Na de opheffing van het legioen in 1814, bleef hij tot zijn overlijden in 1831 in Parijs wonen.
Turkse bezetting en Muhammad 'Ali
Op de Fransen volgden de Turken, onder wie de christenen het zwaar te verduren hadden. Christenen werden er vaak van verdacht met de Fransen te hebben geheuld. Maar toen kwam in 1805 de Albanees Muhammad 'Ali (1805-1849) aan de macht, toen de shaikhs van Caïro hem tot pasha verkozen. Tijdens zijn regering bereikten veel christenen, Grieken, Armeniërs en Kopten een hoge positie. Hij koos de meest gekwalificeerde mannen voor zijn administratieve posten, los van hun religie of nationaliteit. De Koptische kloosters in de woestijn, waarvan er nog slechts zeven waren, vaarden wel bij de regering van Muhammad 'Ali, want hij stabiliseerde het land en bracht orde, zelfs in de woestijn. Er gaat een verhaal, waarin patriarch Peter VII (1809-1852) bisschop Johannes van Minufiya naar Muhammad 'Ali's dochter Zuhra stuurde, om haar van een duivel te bevrijden. Toen de gelukkige vader Johannes wilde bedanken, vroeg Johannes, die eerst voor zichzelf niets nodig zei te hebben, toestemming om kerken te mogen bouwen en christelijke zonen gelijkwaardig te behandelen. Kopten wisten tijdens Muhammad 'Ali's heerschappij op te klimmen tot voortvarende en hoogopgeleide burgers.
Britse overheersing
De 19e eeuw bracht relatieve stabiliteit, hoewel het aandeel van de kopten in de totale bevolking door migratiegolven en huwelijken met moslims sterk terugliep.
In de zomer van 1882 landden de Britten onder bevel van Sir Garnet Wolsely in Ismailia en ze versloegen snel daarna de rebellerende Egyptische strijdmacht onder Ahmad 'Urabi in de slag van Tell al-Kabir. De Kopten hoopten er op vooruit te gaan onder de christelijke Britten, maar die regeerden zoveel mogelijk onpartijdig. De kopt Butrus Ghali Pasha was na Mustafa Fahmi minister president van het land. Kopten én moslims wilden 'Egypte voor de Egyptenaren' en streden samen om van de Britse regering af te komen. De Wafd, de onafhankelijkheidsbeweging werd geleid door de moslim Nahhas Pasha en de kopt Makram 'Ubayd Pasha. In 1922 volgde de onafhankelijkheid. In 1924 vormde Zaghul Pasha zijn kabinet met twee koptische ministers: Murqus Hanna (publieke werken) en Wasif Ghali (buitenlandse zaken).
Twintigste eeuw
Als gevolg van de activiteiten van Amerikaanse predikanten ontstonden er in de 19e eeuw groepen protestanten, voornamelijk voormalige koptisch-orthodoxen. In 1957 werd de Koptisch-evangelische Kerk als zelfstandige kerk gesticht. Zij telt circa 80.000 gelovigen, verspreid over 200 gemeenten met 180 predikanten. Deze kerk is vooral actief op het gebied van het onderwijs en de gezondheidszorg en exploiteert een aantal onderwijsinstellingen en
ziekenhuizen.
In het Egyptische leger dat in de 20e eeuw een sterke politieke stempel kon drukken op de staat, worden moslims bevoorrecht.
In 1981 gaf president Sadat het bevel dat patriarch Shenouda III in ballingschap moest gaan naar het klooster van Sint Bishoi. In 1985 stond president Moebarak hem toe naar Caïro terug te keren.
Egyptische Revolutie in 2011
Bij de protesten in Egypte in 2011 die tot de val van het regime Hosni Moebarak leidden, traden moslims en kopten gezamenlijk op. Hoewel de kopten het Arabisch nationalisme omarmden en zich sterk met Egypte identificeerden, nam de emigratie van kopten sterk toe, met name naar Europa, Amerika en Australië. Die emigratie heeft de Kopten ernstig verzwakt. De koptische kerken prediken al onder het regime Moebarak een langzame terugtrekking van kopten uit de politiek, onder invloed van het politiek islamisme. Dit draagt bij aan de versterking van de isolatie van kopten in Egypte, terwijl aanslagen tegen koptische kerken en kloosters in hevigheid toenemen.[4]