Na de verwezenlijking van Groot-Roemenië in 1918, wijdde Octavian Goga zich nog uitsluitend aan de politiek. Hij verliet de PNR en sloot zich aan bij de populistischeVolkspartij (PP) van generaalAlexandru Averescu. Hij was van 1920 tot 1921 minister in het kabinet van generaal Alexandru Averescu. Later was Goga in 1926 minister van Eredienst en van 30 maart 1926 tot 4 juni 1927 minister van Binnenlandse Zaken onder premier Averescu.
Op 28 december 1937 werd Goga premier en voerde enkele antisemitische wetten door, gericht op het benadelen van de Joden. Hij stelde zulke hoge criteria aan de Joodse minderheid in Roemenië voor het burgerschap, dat veel Joden hun burgerschap verloren. Joodse bedrijven - over het algemeen waren dit grote bedrijven - werden gesloten en er vond een kapitaalvlucht plaats. De economie raakte ernstig in het slop. Daarnaast raakte de paramilitaire tak van de PCN, de Lăncieri, betrokken met vechtpartijen met de leden van de IJzeren Garde en ontspon er zich een gevaarlijke concurrentie tussen de PCN en de IJzeren Garde (hetgeen de koning juist wilde en verwachtte). Toen de zaak uit de hand liep diende Goga zijn ontslag in (11 februari 1938). De koning verving Goga door Patriarch Miron Cristea, het hoofd van de Roemeens-Orthodoxe Kerk. Carol II vestigde een persoonlijke dictatuur.
Dood
Octavian Goga vestigde zich na zijn aftreden op Kasteel Ciucea in Transsylvanië. Hij werd op 5 mei 1938 getroffen door een beroerte. Hij overleed twee dagen later. Zijn lichaam werd opgebaard in het Atheneum Paleis in Boekarest. Adolf Hitler stuurde namens nazi-Duitsland een grote bloemenkrans die op de glazen deksel van de kist prijkte.