Rebekka (Hebreeuws: רבקה, Rivkah, misschien "strik" of "bindkoord"; ook wel gespeld Rebekah of Rebecca) was volgens het Bijbelboek Genesis van de Hebreeuwse Bijbel de vrouw van Isaak en de moeder van Jakob en Esau. Daarnaast was Rebekka de zus van Laban, de vader van Lea en Rachel, die later op hun beurt zouden trouwen met Rebekka's zoon Jakob.
In Genesis 24 wordt verteld hoe Abraham, de vader van Isaak, haar door een knecht (misschien Eliëzer, Genesis 15:2) uit zijn geboortestreek laat halen, zodat Isaak niet hoefde te trouwen met een vrouw uit Kanaän, waar ze inmiddels woonden. De knecht was naar Paddan-Aram gegaan en was met zijn 10 kamelen gestopt bij een waterput. Hij had besloten het meisje mee te nemen dat niet alleen hem maar ook de kamelen te drinken wilde geven. En dat werd Rebekka.
In het verhaal wordt ook Rebekka's broer Laban geïntroduceerd. Rebekka's vader Betuël leeft nog (Genesis 24:50), maar bemoeit zich vrijwel niet met de transactie – de moeder (wier naam niet genoemd wordt) en vooral Laban hebben de leiding. Laban laat zich daarbij leiden door de rijkdommen die Abrahams knecht heeft meegebracht.
In Genesis 27 misleidt Rebekka haar man Isaak, zodat hij de vaderlijke zegen niet aan de oudste zoon Esau maar aan Rebekka's lieveling Jakob geeft.