De bedoeling was de kunst te verheffen, vanuit haar materialisme, zoals de Sâr het zag, naar de Rozenkruisersidealen van schoonheid, naastenliefde en geloof. De kunsten die in aanmerking kwamen, waren in de eerste plaats de schilderkunst, maar daarnaast ook de muziek, de literatuur en de beeldhouwkunst. Na een aantal jaar zijn persoonlijke, meestal neerbuigende commentaren te hebben gepubliceerd over de bestaande kunstsalons, stichtte hij de zijne.
Er werd telkens een exhaustieve catalogus gemaakt, doch slechts tweemaal met illustraties. Verdere documentatie kan worden gevonden in het Péladanarchief in de Parijse Bibliothèque de l'Arsenal en in de wereldpers van die periode.
Een aantal van zijn kunstenaars werden later beroemde vertegenwoordigers van het symbolisme.
Bij het afsluiten van dit laatste Salon deed Péladan zijn Orde officieel en plechtig in slaap. Hij was de enige die bevoegd was om deze maatregel in de toekomst eventueel ongedaan te maken.