De associatie van vetkruid en tijm kent een tamelijk bijzondere en opvallende fysiognomie. De vegetatie is veelal zeer bloem- en kleurrijk. Het zijn meestal witbloemige en geelbloemige kruiden die het vegetatieaspect kunnen bepalen. De vegetatie kan ook een rode gloed hebben, op plaatsen waar bijvoorbeeld schapenzuring en gewoon purpersteeltje hoge bedekkingen bereiken. De associatie is dikwijls lintvormig ontwikkeld. De formatie waarin de associatie zich manifesteert betreft een grasland met een zeer sterk pionierkarakter.
Vegetatie van de associatie van vetkruid en tijm ontwikkelt zich op relatief hooggelegen, zeer goed drainerende standplaatsen op meso-oligotrofe tot oligotrofe, kalkarme tot licht kalkhoudende, grove zandgrond in de buurt van rivieren of grote beken.[1] Deze zandgrond moet humusarm en (enigszins) grindhoudend zijn. Het gaat om droge, snel opwarmende plekken die zijn blootgesteld aan het volle zonlicht. De basenvoorziening wordt doorgaans op peil gehouden door een zeer korte inundatie of hoge grondwaterstanden in de winter of lente. Buiten het waterbereik kan de basenvoorziening soms echter ook standhouden door afspoeling van basen uit nabijgelegen elementenverharding.[1] De associatie is te vinden op oeverwallen, donken, dijken, zandgroeven, bermen en voormalige stuwwallen. Heel soms kan de associatie of fragmenten daarvan ook worden aangetroffen op hoge kribben.
Het verspreidingsgebied van de associatie van vetkruid en tijm is klein. De gemeenschap wordt enkel aangetroffen in Nederland, België en Duitsland. Overal binnen het verspreidingsgebied betreft het een zeer zeldzaam en bedreigd vegetatietype, waarvan de standplaatsen sterk zijn versnippert door antropogene landschapsingrepen.
Deze associatie wordt vooral bedreigd door verwaarlozing. Typisch voor een pioniervegetatie, is beweiding of een beheer gericht op het veroorzaken van lokale bodemerosie noodzakelijk om ze te laten voortbestaan. Gebeurd dit niet, dan vindt vergrassing en/of vermossing plaats.