De Kloosterkerk dankt haar naam aan het klooster van de Orde der Predikheren (dominicanen) waaraan zij tot de omzetting van het bestuur van de katholieken naar de opstandelingen bij het begin van de Tachtigjarige Oorlog als conventskerk verbonden was. Na 1574 kreeg de kerk verschillende bestemmingen, zowel wereldlijke als kerkelijke. In de twintigste eeuw werd de Kloosterkerk definitief als kerk bestemd, thans van de Protestantse Kerk in Nederland.
Gebouw
In 1393 schonk Albrecht van Beieren de grond waarop later de Kloosterkerk gebouwd zou worden aan het Amsterdamse St. Andriesklooster. De monniken verkochten de grond een jaar later aan Jan V van Arkel, die er een kasteel bouwde. Graaf Albrecht en de Heer Van Arkel kregen kort na de bouw van het kasteel een conflict, waarna Graaf Albrecht het land in beslag nam en de bebouwing liet afbreken.
Graaf Albrecht schonk de grond aan de dominicaner paters uit Utrecht. Zij bouwden er in de periode 1397 tot 1403 een klooster. Bij dit klooster, dat het St. Vincentiusklooster of het Klooster der Predikheeren zou gaan heten, werden tuinen en een kleine kloosterkerk gebouwd. In 1420 werd het klooster door een grote brand getroffen. Het herstel van het gebouw werd snel ter hand genomen en was vóór 1425 voltooid. Rond 1540 werd de kerk aan de zijde van het Voorhout uitgebreid met een zijbeuk en dwarskapellen aan de kant van het Lange Voorhout.
Tijdens de Beeldenstorm werd op 25 augustus 1566 veel vernield. De meeste monniken vluchtten. In 1574, na het verdrijven van de Spanjaarden tijdens de Tachtigjarige Oorlog, moesten de resterende dominicanen onder invloed van de groeiende Reformatie het klooster verlaten.
De Staten van Holland wilden het klooster en de kerk laten afbreken, maar na hevige protesten van de inwoners van Den Haag werd in 1576 besloten om de kerk en het klooster te laten staan. In 1576 werd het klooster verhuurd en ter beschikking gesteld aan het St. Nicolaas Gasthuis. Niet veel later, in 1583, begon de Haagse bevolking zelf met de sloop van het klooster en de kerk, omdat er door de oorlog een groot tekort was aan hout en stenen. De Staten van Holland namen de kerk toen in beslag, waarna hij enkele jaren leeg stond. In 1588 werd de kerk zelfs een grote paardenstal. In 1589 kwam er in het koor een koldermolen met een gieterij voor de productie van bronzen kanonnen totdat er in 1665 een nieuw geschutshuis was gebouwd. De koldermolen werd in de 20e eeuw nagebouwd in het Nederlands Leger- en Wapenmuseum in Leiden.
Vanaf 1617 ging de Kloosterkerk weer gedeeltelijk dienstdoen als kerk. Op het moment dat de Nederlanden verdeeld raakten tussen de remonstranten en de contra-remonstranten, schonk prins Maurits de kerk aan de partij der contra-remonstranten. Laatstgenoemden hadden de kerk eerst op 9 juli gekraakt.[2] Op 23 juli kwam hij persoonlijk luisteren naar de preek van de geschorste dominee Henricus Rosaeus.[3] De Kloosterkerk stond naast het huis van de remonstrantse Johan van Oldenbarnevelt, die in dat conflict zijn tegenstander was. Hierdoor kreeg de Kloosterkerk in de volksmond de bijnaam Prinsenkerk. Iedereen wist vanaf dat moment dat prins Maurits in het conflict partij had gekozen voor de contra-remonstranten (de preciezen).
Na het vertrek van de gieterij rond 1665 ging de Kloosterkerk weer volledig dienstdoen als (ditmaal protestantse) kerk. Het klooster bleef echter tevens een opslagplaats voor kruit en munitie. Op 3 november 1690 ontplofte het kruithuis, waardoor het klooster werd vernietigd. Er bleef slechts één muur over, die tot op de dag van vandaag overeind staat. De Kloosterkerk zelf bleef, dankzij zijn dikke muren, gespaard. De muur is nadien verwerkt in de nieuwe bebouwing. Bij bouwhistorisch onderzoek voorafgaand aan de sloop van deze bebouwing werd de muur herontdekt. Hierop werd besloten de muur te behouden.
In 1813 werd tijdelijk een regiment van het Kozakkenleger in de kerk ingekwartierd.
Interieur
Na de Tweede Wereldoorlog werd besloten om de Kloosterkerk definitief als kerk te gaan gebruiken. De kerk werd in de jaren vijftig volledig gerestaureerd. De graven werden daarbij geruimd, en de mooiste grafstenen werden in de wandelruimte gelegd of tegen een muur aangebracht.
Interieur uit de Duinoordkerk
De Duinoordkerk is tijdens de Tweede Wereldoorlog afgebroken om ruimte te maken voor het Sperrgebiet. Omwonenden kregen enkele dagen de tijd om het interieur eruit te halen en dit werd opgeslagen in de kelders van het Vredespaleis. Na de oorlog werd een glas-in-loodraam met de twaalf apostelen, gemaakt door Lou Asperslagh, uit de kelder van het Vredespaleis gehaald en in de Kloosterkerk geplaatst in wat nu de Apostelkapel heet. Het mozaïek 'Het Laatste Avondmaal' uit 1925 van Johan Thorn Prikker, dat vanaf 1942 in de tuin van het Vredespaleis was bewaard, kreeg eveneens een plek in de Kloosterkerk. Het kunstwerk had een gewicht van 12.000 kilo en paste niet door de ingang van de kerk, reden waarom het door een van de kerkramen naar binnen getakeld moest worden. Ook de preekstoel uit de 17de eeuw, de banken en de luchters zijn afkomstig uit de Duinoordkerk.
Orgel
Bij de restauratie werd na de oorlog ook een nieuw orgel, ontworpen door Marcussen, geplaatst.
Scheepsbel Hr.Ms. De Ruyter
In het voorportaal van de kerk hangt de scheepsbel van vlaggenschipHr.Ms. De Ruyter. Deze kruiser verging op 27 februari 1942 bij de Slag in de Javazee, na te zijn getroffen door torpedo's van de Japanse zware kruiser Haguro. Eskadercommandant Karel Doorman en zijn vlaggenkapitein kapitein luitenant ter zee Eugène Edouard Bernard Lacomblé gingen met hun schip ten onder. Enige tijd geleden is het wrak gevonden en tot oorlogsgraf verklaard. Echter, vier scheepsbellen zijn alsnog hieruit geroofd. Na een particulier initiatief zijn zij weer overgedragen aan de Koninklijke Marine, die ze laat beheren door het Marinemuseum in Den Helder.
Polygoonjournaal (1 januari 1953) Mozaïek Het Laatste Avondmaal verhuist van tuin Vredespaleis naar Kloosterkerk.
Frederik V van de Palts, die na zijn korte koningschap van Bohemen als balling in Den Haag woonde, liet in deze kerk tussen 1622 en 1641 meerdere van zijn kinderen dopen. Tevens zijn drie kinderen van de keurvorst hier begraven: prins Frederik Hendrik (1614-1629), prinses Charlotte (1628-1631), prins Gustaaf Adolf (1632-1641).
In tegenstelling tot veel protestantse kerkgemeentes, is de Kloosterkerk geen wijkgemeente. Dat betekent dat het werkterrein van de Kloosterkerk niet beperkt is tot een enkel stadsdeel of woonplaats, maar dat de kerk een regionale functie vervult. Oorspronkelijk waren de kerkgangers vooral afkomstig uit het Statenkwartier en de wijk Duinoord. Dit waren nieuwe stadswijken in Den Haag die nog geen eigen kerk hadden. In 1920 werd in Duinoord de Duinoordkerk ingewijd. Deze kerk lag in het gebied dat moest worden ontruimd voor de bouw van de Atlantikwall en werd op last van de Duitse bezetters in 1942 afgebroken. In drie dagen tijd werden de meest waardevolle zaken uit de kerk gehaald en opgeslagen in de kelders van het Vredespaleis. De kerkgemeente vond daarna weer onderdak in de Kloosterkerk, die op dat moment nauwelijks werd gebruikt. Deze kerk maakte tot de kerkfusie op 1 mei 2004 die tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) leidde, deel uit van de Nederlandse Hervormde Kerk. De Haagse burgemeester en oud-politicus Wim Deetman was tot 2017 de voorzitter van het bestuur van de Kloosterkerk.
De Kloosterkerk te 's-Gravenhage; Jaarboekje Die Haghe (1907)
Berg, J. van den, Gerretsen, P.W.J., Vaandrager, A.B., Flisten uit zes eeuwen Kloosterlerk, Den Haag, 1998.
Coomans, Th., 'De middeleeuwse bedelordearchitectuur in Nederland', Bulletin KNOB, 101, 2002, p. 173-200.
Kersing, V.L.C., Jacobs, E., Veen, M.M.A. van, Tussen koor en contrôle. Opgravingen op het terrein van de Algemene Rekenkamer aan het Lange Voorhout (VOM-Reeks, 1996-3), 's-Gravenhage, 1996.
Mulder, A. 'De Kloosterkerk te 's-Gravenhage', Die Haghe. Bijdragen en mededelingen, 1907, p. 359-438.
Wijsenbeek-Olthuis, T., Het Lange Voorhout. Monumenten, mensen en macht, Zwolle, 1998, p. 21-34.